Werkvormen
Hieronder worden allerlei werkvormen beschreven die in de klas toegepast kunnen worden om leesbevordering te stimuleren. Onder de werkvorm wordt het volgende beschreven; het doel, de benodigdheden, de duur van de werkvormen & de uitleg van de werkvorm. De volgende werkvormen worden hieronder beschreven:
​
​
​
​
​
BOEKENKRING
Het doel van de boekenkring is om zowel de leerkracht als de kinderen boeken aan elkaar te promoten. Op deze manier worden kinderen enthousiast gemaakt om boeken te gaan lezen, die ze zelf niet snel zouden kiezen. Tevens worden bij een boekenkring onder andere de volgende vaardigheden gedemonstreerd; presenteren, voorlezen, vertellen, declameren, toelichten & discussiëren.
​
De benodigdheden voor deze werkvorm verschillen per keer. Dit ligt aan de invulling van de boekenkring. Het belangrijkste is dat de benoemde boeken in de boekenkring, aanwezig zijn in de klas zodat kinderen dit boek ook direct kunnen gaan lezen.
​
De duur van de werkvorm is, net als bij de benodigdheden, per keer verschillend. Ook dit ligt aan de invulling van de boekenkring. Wordt er gekozen voor korte activiteiten, zal het plusminus een halfuur duren. Wordt er gekozen voor langere activiteiten, kan de boekenkring ook een uur duren.
​
De leerkracht stelt het programma van de boekenkring samen door de kinderen
gericht uit te nodigen op basis van wat ze aan het lezen zijn of door in te gaan op
het aanbod van leerlingen. Per boekenkring worden er circa zes activiteiten
uitgevoerd, waarvan minimaal vier door de kinderen. De rol van de leerkracht is
tijdens de boekenkring; organiserend, leidend en begeleidend.
Tijdens de boekenkring kan er gekozen worden voor verschillende activiteiten. In
onderstaand bestand staan 25 werkvormen die bij een boekenkring toegepast
kunnen worden.
​
​
25 werkvormen voor de boekenkring
​
Tot slot wordt de boekenkring afgesloten met het maken van afspraken over de verwerkingsactiviteiten die aan de boeken zijn gekoppeld. Een voorbeeld kan zijn dat kinderen die voorgelezen hebben bij de boekenkring, ook gaan voorlezen bij een andere groep.
​
Om de boekenkring voor te bereiden kan er gebruik gemaakt worden van onderstaand schema. Deze staat ook in een bestand, zodat deze zo ingevuld kan worden.
​
​
​
​
​
​
Voorbereiding boekenkringactiviteit
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
VRAGENSPEL CHAMBERS
Het doel van dit vragenspel is om leesbevordering te stimuleren door middel van het uitwisselen van meningen over boeken met elkaar. Het denken en praten over teksten uit boeken na vrije leestijd is een goede manier om kinderen te leren hun mening te uiten, hun beleving en interpretatie van een verhaal te delen met anderen. Een klasgenoot kan op basis van eenzelfde tekst tot een ander inzicht komen door middel van dit vragenspel.
​
De benodigdheden voor dit vragenspel zijn de verschillende kaartsoorten met daarop de vragen over de teksten. Tussen de kaarten zitten nog verschillen in moeilijkheid. De kaarten beginnen met niveau A en lopen op tot niveau C. Ook zijn er D-kaarten die bedoeld zijn voor gedichten.
​
Vragenspel Vragenspel Vragenspel Vragenspel
kaart A kaart B kaart C kaart D
​
​
De duur van dit spel ligt aan de leerkracht. Het spel kan makkelijk tussendoor gespeeld worden, maar door er een langere tijd mee bezig te zijn, komt er meer verdieping in de besprekingen van de teksten.
​
Het spel kan gespeeld worden door kinderen die allemaal hetzelfde boek gelezen hebben. Noodzakelijk is dit niet, ook in een kring / groepje met kinderen die verschillende boeken gelezen hebben, leveren de vragen genoeg stof tot praten op.
Het groepje (4-6) kinderen dat het spel gaat spelen vormt een kring of tafelgroep. In het midden ligt de stapel kaartjes met de vragen naar onder. Om de beurt pakt 1 kind een kaartje, leest de vraag voor, en beantwoordt de vraag. Vervolgens reageren de andere kinderen hierop. Daarna wordt het kaartje onderop de stapel geschoven en pakt het volgende kind in de kring een kaartje.
Ook zijn er binnen dit vragenspel diverse varianten. Deze staan in onderstaande handleiding van Onderwijs Maak Je Samen (n.d.) beschreven.
​
​
Handleiding vragenspel Chambers
​
​
Aidan Chambers stelt dat praten over boeken met behulp van de vragen in het spel het best tot zijn recht komt, wanneer dit (aanvankelijk) onder leiding van de leraar gebeurt. De rol van de leraar bestaat dan vooral uit doorvragen, de inbreng van kinderen op elkaar betrekken en het maken van samenvattingen (Onderwijs Maak Je Samen, n.d.)
​
​
DE BOEKENBERG
Bij de Boekenberg is er sprake van meerdere doelen. Het gaat om de volgende doelen:
- Leerlingen ontdekken waarop gelet kan worden bij het kiezen van een leesboek: voorkant (illustratie),
titel, schrijver, toegekende prijs, tekst op de achterkant, lay-out van het boek.
- Leerlingen gaan met elkaar in gesprek over de boeken van de Boekenberg en maken kennis met
veel boeken.
- Leerlingen lezen uit de boeken van de Boekenberg en kunnen bepalen of zij het hele boek graag
willen lezen.
​
De Boekenberg zorgt ervoor dat kinderen zelf boeken kunnen gaan kiezen wanneer zij een boek moeten
lezen.
​
Voor deze werkvorm zijn niet heel veel benodigdheden nodig, behalve dat er een zeer divers aanbod aan
boeken aanwezig is. Het aanbod moet zo ingericht zijn, dat kinderen kennis maken met boeken die zij zelf
nog niet kennen. Het diverse boekenaanbod moet ruim uitgestald worden in de desbetreffende ruimte
waar de werkvorm uitgevoerd gaat worden.
​
De duur van deze werkvorm is plusminus 30 minuten. De leerkracht speelt hier een rol in. Wanneer de
kinderen afhaken, is het van belang dat de leerkracht dit op tijd ziet en de werkvorm stopt. Kinderen
moeten niet met tegenzin deze werkvorm doen, aangezien het effect van het leesplezier kan afnemen.
​
Bij de Boekenberg staan allerlei boeken op tafels langs de muren van het lokaal. De kinderen krijgen
opdracht om in een rij langs alle boeken te lopen en de boeken te bekijken. De kinderen mogen de
boeken niet aanraken. De tweede ronde lopen de kinderen weer in een rij langs alle boeken en
pakken een boek naar keuze. Vervolgens gaan de kinderen stukjes lezen van het boek en beantwoorden
zij hier vragen over. Ook wordt er tussendoor van boek gewisseld. Uiteindelijk wordt deze werkvorm afgesloten door de kinderen de volgende vraag te laten beantwoorden: "Welke boeken zou je graag willen lezen?"
De volledige uitwerking van deze werkvorm staat hieronder in een handleiding.
Handleiding de Boekenberg
​
​
​
​
VOORLEZEN
Volgens Walta (2016) is voorlezen de belangrijkste werkvorm van leesbevordering. Door voorlezen maakt het kind enerzijds kennis met het voorleesritueel en wil het anderzijds ook zelf gaan 'lezen'. Voorlezen doet 'nalezen'. Een doel van voorlezen is dan ook om kinderen enthousiast te maken om zelf boeken te gaan lezen. Ook krijgt de sociaal-emotionele ontwikkeling een extra stimulans als het kind zich verplaatst in andere personages en situaties.
​
Voor het voorlezen is eigenlijk maar één ding nodig en dat is een goed boek. Het is belangrijk dat de voorlezer een boek kiest waar hij zelf ook 'iets mee heeft'. Het is af te raden om een boek van een duocollega voor te lezen: die legt andere accenten, presenteert personages op een andere manier en heeft een ander voorleestempo.
​
De bestedingstijd voor deze werkvorm kan heel verschillend zijn. Soms kan er uitgebreid voorgelezen worden waarbij ook de kinderen betrokken worden (interactief voorlezen). De kinderen beantwoorden tussendoor vragen en blijven zo actief bij het verhaal. Ook kan het voorlezen heel kort gebeuren, wanneer het bijvoorbeeld even als tussendoortje wordt gedaan. De leerkracht moet tijdens het voorlezen goed in de gaden houden of de kinderen de concentratie nog hebben om ernaar te luisteren. Wanneer kinderen afhaken, moet er gestopt worden.
​
​
​
​
​
Het is belangrijk om een boek altijd eerst zelf te lezen, zodat je als voorlezer weet wat er komen gaat. Wanneer je voor het eerst begint met een boek, is het mooi om deze eerst te introduceren. Dit kan gedaan worden door het boek te bekijken en hier vragen over te stellen. Vragen als "Waar kan het boek over gaan?" of "Wat zie je op de voorkant?" zijn voorbeelden hiervan. Na de introductie kan er gestart worden met het voorlezen van het verhaal. Tijdens het voorlezen moet er gebruik gemaakt worden van een rustig voorleestempo.
​
Er kunnen verschillende aspecten bij het voorlezen toegepast worden. Deze staan hieronder kort beschreven.
- Als voorlezer kun je kort vertellen waar het verhaal over gaat. Eventueel kun je daar al wat moeilijke woorden of nieuwe begrippen
uitleggen, zodat deze vooraf al duidelijk zijn.
- De kinderen luistervragen geven. Op deze manier blijven de kinderen actief luisteren. Deze luistervragen kunnen gaan over het
verhaal zelf of over de taal die gebruikt wordt, zoals bijvoorbeeld "Luister eens of je een mooie zin hoort".
- De geheime voorlezer. Als leerkracht nodig je iemand uit om te komen voorlezen. Deze persoon laat je vijf hints over zichzelf
opschrijven. De hints kunnen zijn: lievelingskleur, lievelingsboek, favoriete vakantiebestemming, hobby, werk, etcetera. Vervolgens
laat de leerkracht de kinderen raden wie er komt voorlezen.
- Wanneer de voorlezer aan het voorlezen is, kunnen de kinderen tekenen wat ze horen. Ondertussen mogen zij niet stoppen met
tekenen. Uiteindelijk kan er bekeken worden hoe iedereen geluisterd heeft naar het verhaal en hoe iedereen het geïnterpreteerd
heeft.
- Wanneer een boek uitgelezen is, de kinderen een fragment uit het boek laten kiezen. Van dit fragment gaan zij een toneelstukje
maken. Deze worden vervolgens weer met elkaar besproken.
​
​
VRIJ LEZEN
Het doel van vrij lezen is om de leerlingen in aanraking te laten komen met verschillende soorten leesboeken. Op deze manier kunnen zij hun eigen literaire smaak ontwikkelen. De werkvorm vrij lezen zorgt ervoor dat de kinderen echt aan het lezen zijn. Regelmatig lezen in een boek naar keuze bevordert niet alleen een gezonde leeshouding, maar ook de leesvaardigheid op het gebied van techniek, begrip, beleving en interesse.
​
Voor deze werkvorm heeft iedere leerling een boek nodig om in te lezen. Het is daarbij belangrijk dat het een boek is die het kind zelf gekozen heeft en het boek qua niveau ook voor het kind haalbaar is.
​
De duur van deze werkvorm is ook erg verschillend. Aangeraden wordt om elke dag 15 minuten te lezen. Op deze manier breiden de kinderen hun woordenschat steeds meer uit.
​
Tijdens het vrij lezen wordt er in stilte, geconcentreerd gelezen. Het is belangrijk dat de leerkracht zelf ook in een boek leest. De kinderen zien op deze manier het goede voorbeeld. Bij het vrij lezen moet een gevarieerd boekenaanbod aanwezig zijn. Om kinderen te laten wisselen in verschillende boekensoorten, kan er gebruik worden gemaakt van 'mandjeslezen'. Bij mandjeslezen zitten er in één mandje dezelfde boekensoort. Elke week worden de mandjes gewisseld , zodat alle kinderen in aanraking komen met verschillende boekensoorten.
​
​
VERTELLEN
Het belangrijkste doel van vertellen is het gevoelig maken voor verhalen vanuit de orale verteltraditie. Daar kunnen drie doelstellingen aan gekoppeld worden:
- Vertellen als entertainment: om op een genoeglijke manier de tijd door te brengen
- Vertellen met een cultuurhistorisch doel: het doorgeven van historische verhalen, sprookjes en mythen; oftewel: de orale
verteltraditie levend houden.
- Vertellen met een pedagogisch doel: kinderen op een indirecte, maar persoonlijke manier levenslessen leren.
​
Voor het vertellen van verhalen zijn in principe geen benodigdheden nodig. Dit kan natuurlijk altijd wel
wanneer bepaalde voorwerpen een toegevoegde waarde hebben voor het verhaal. Dit hangt dus
van het verhaal af.
​
De tijdsduur voor het vertellen van verhalen verschilt ook per keer. Het ligt eraan
hoelang een verhaal is en hoelang de concentratie van kinderen is.
​
Bij het vertellen van verhalen kan er gebruik gemaakt worden van vier verteltechnieken. Deze staan hieronder kort beschreven.
1. Beschrijvend vertellen: De verteller geeft informatie over tijd en plaats en de voortgang van het verhaal. De beelden van het
verhaal worden als het ware beschreven vanuit de positie van observator. De afstand tot het publiek is daardoor groot.
2. Vertellend spelen: De verteller zet snel de personages neer om ze een dialoog te laten voeren. Deze verteltechniek trekt het publiek meteen het verhaal in; de afstand tot het publiek is bij deze techniek het kleinst.
3. Uitbeeldend vertellen: De verteller kruipt in de huid van een personage, maar vertelt toch over het personage en niet vanuit het personage.
4. Terzijde vertellen: Deze verteltechniek stelt de verteller in staat om even uit het verhaal te stappen om informatie te geven, de mening van het publiek te peilen of zelf commentaar op het verhaal te geven.
​
Om een verhaal voor te bereiden, kan er een analyseschema ingevuld worden. Deze staat hieronder weergegeven.
​
​
​
​
​
​
​
​
Analyseschema
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
VOORDRAGEN VAN EN WERKEN MET GEDICHTEN
Poëzie heeft een toegevoegde waarde in het taal- en leesonderwijs. Gedichten verrijken de mondelinge en schriftelijke taal, geven inzicht in teksten, voeden de leesbeleving en versterken de leestechniek. Gedichten zijn aantrekkelijk voor kinderen, omdat er zowel herkenning als verrassing in zit.
​
De benodigdheden voor deze werkvormen verschillen per activiteit. Wanneer kinderen zelf gedichten gaan schrijven, hebben zij schrijfwaren nodig. Wanneer de kinderen gedichten gaan lezen, moeten zij gedichtenbundels tot hun beschikking hebben.
​
De duur is ook per activiteit zeer divers. Bij het schrijven van gedichten hangt het ook nog af welk soort gedicht er geschreven moet worden. Bij het lezen van gedichten hangt het af hoelang de bespreking van gedichten zijn.
​
Bij de werkvorm "poëzie" kunnen verschillende activiteiten toegepast worden:
- Kinderen kunnen bezig gaan met het voordragen van gedichten. Wat is het effect van het voordragen van een gedicht?
- Kinderen kunnen zelf een gedicht gaan schrijven. Daarbij kan er gekozen worden uit onder andere de volgende
dichtsoorten: puntdicht, kwatrijn, limerick, rondeel, triolet, sonnet, naamdicht, elfje, haiku, stapelgedicht, verhalend gedicht/ballade,
rap, visuele poëzie, lijstgedicht.
- Kinderen kunnen bezig gaan met de betekenis van gedichten. Er wordt dus gepraat over een gedicht. Daarbij kan er gebruik gemaakt worden van de volgende vragen:
​
Eerste reacties
~Ik vind dit gedicht... (Je mag de woorden 'leuk' en 'mooi' niet gebruiken.)
~Waarom denk je dat dit een gedicht is?
​
Inhoud
~Wat is het onderwerp van dit gedicht?
~Wat zou er (echt) gebeurd kunnen zijn?
​
Vorm
~Lopen de zinnen gelijk met de regels?
~Hoe maakt de dichter gebruik van ritme, rijm, beeldspraak, woorden met dubbele
betekenis, herhaling...? (Selecteer hiervoor kenmerken die op het gedicht van
toepassing zijn.)
​
Beleving
~Wat vind je mooie woorden, een mooie zin?
~Zou je meer gedichten van deze dichter willen lezen?
​
​
WILLEM WEVER-KRING
Het doel van deze werkvorm is dat de kinderen bezig gaan met informatieve boeken. Ook
oefenen ze met hun studievaardigheden.
​
Voor deze werkvorm zijn in principe alleen informatieve boeken nodig die passen bij de vraag die wordt gesteld.
​
De duur hangt af van de leerkracht. Hoelang laat de leerkracht de kinderen naar het antwoord zoeken?
​
In een kring wordt een concrete vraag gesteld en kinderen die hier geïnteresseerd in zijn, kunnen hier een antwoord op gaan zoeken. Het antwoord kan ook worden gegeven met een meegebracht voorbeeld (illustratie, voorwerp). Laat de kinderen ook vertellen over de zoektocht naar het antwoord.
​
​
WAAR OF NIET WAAR?
De leerlingen oefenen bij deze werkvorm met het spreken voor een groep. Ook weten zij een woord/voorwerp/spreekwoord te omschrijven en dit duidelijk te maken bij rest van de groep. De luisteraars oefenen met gerichte vragen stellen.
​
Voor deze werkvorm zijn informatieve boeken nodig waarin de leerlingen informatie over het woord/voorwerp/spreekwoord kunnen opzoeken.
​
De duur is plusminus 15 minuten.
​
Drie leerlingen vertellen iets over hetzelfde onderwerp - bijvoorbeeld een voorwerp, spreekwoord, woord - om bijvoorbeeld de betekenis of het gebruik ervan uit te leggen. Ze stemmen de inhoud van hun verhalen af, waarbij ze zorgen dat maar één verhaal het ware is. De luisteraars mogen aanvullende vragen stellen en maken dan hun keuze.
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
BOEKPROJECT
Het doel van het boekproject is om verdieping te krijgen in de beleving van het verhaal of de interesse. Ook reflecteren kinderen op de schrijf- en tekenstijl en breiden ze hun literaire competenties uit. Tot slot is er uiteraard aandacht voor taalbeschouwing.
​
De benodigdheden voor deze werkvorm zijn per keer verschillend. Het hangt ervan af welke activiteiten de leerkracht kiest. Wel is een overeenkomst, dat er voor elke activiteit een boek centraal moet staan.
​
De duur van de werkvorm hangt af van de keuze van de activiteit(en). Plusminus zal de activiteit 20 minuten duren. Uiteraard hangt het ook af van de verdieping die de leerkracht inbrengt.
​
In een boekproject staat één boek centraal. De tekst wordt in meerdere voorleessessies door de leerkracht voorgelezen en/of door de leerlingen gelezen. Aan iedere voorleessessie worden met name taal-, lees-, en drama-activiteiten gekoppeld, gericht op de tekst en de illustraties. De activiteiten waar de leerkracht uit kan kiezen, staan hieronder in een document beschreven.
​
​
Uitwerking activiteiten boekproject
​
​
​